À plus ! 1 Woordenlijst per hoofdstuk
GLOSSAIRE PAR UNITÉ Unité 0 – Bienvenue ! FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
Leçon 1
je ne comprends pas
ik begrijp het niet
bienvenue !
welkom!
parler
praten
la France
Frankrijk
le message
het bericht
la photo
de foto
l’aéroport (m.)
het vliegveld
la classe
de klas
la rue
de straat
le croissant
de croissant
le métro
de metro
le fromage
de kaas
le restaurant
het restaurant
la tour Eiffel
de Eiffeltoren
le mot
het woord
la baguette
het stokbrood
la ville
de stad
la bande dessinée (BD)
de strip / het stripverhaal
la maison
het huis
autre chose
iets anders, nog wat
Leçon 3
le lieu
de plaats
l’alphabet (m.)
het alfabet
la Belgique
België
le prénom
de voornaam
français, française
Frans
le nom de famille
de achternaam
la francophonie
de landen waar Frans wordt gesproken
le nom
de naam
le chiffre
het cijfer
Leçon 2
la chanson
het liedje
la langue
de taal
la lettre
de letter
bonjour
goedendag, hallo
le dictionnaire
het woordenboek
comment allez-vous ?
la traduction
de vertaling
très bien
hoe gaat het met u? / hoe gaat het met jullie? erg goed
l’expression (v.)
de uitdrukking
et toi ?
en jij?
possible
mogelijk
salut
hoi / hallo
Le français, c’est facile…
ça va ?
hoe gaat het?
avec
met
ça va
het gaat goed
travailler
werken
à plus
tot de volgende keer / doei
travailler en groupe
in een groepje werken
au revoir
tot ziens
écouter
luisteren
à bientôt
tot snel
(travailler) à deux
in tweetallen (werken)
madame
mevrouw
lire
lezen
monsieur
meneer
écrire
schrijven
oui
ja
la devinette
het raadsel
non
nee
la question
de vraag
bien sûr
natuurlijk
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
mon sport préféré
mijn lievelingssport
Unité 1 – Enchanté ! FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
Leçon 1
2
enchanté !, enchantée !
aangenaam!
mon animal préféré
mijn lievelingsdier
je m’appelle …
ik heet …
le judo
judo
c’est …
dat is / het is / dit is …
l’animal (m.)
het dier
deux
© Uitgeverij Talenland B.V., Amsterdam, 2018
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
le chat
de kat
l’Angleterre (v.)
Engeland
le téléphone
de telefoon
ça va bien
het gaat goed
l’ami (m.), l’amie (v.)
de vriend, de vriendin
tu as quel âge ?
hoe oud ben je?
j’ai … ans
ik ben... jaar
aimer
houden van
le cheval
het paard
adorer
gek zijn op
l’objet (m.)
het voorwerp
Leçon 3
la danse
dansen
qui est-ce ?
wie is het?
l’adolescent (m.), l’adolescente (v.)
de jongere
je me présente :
ik stel me voor
tout le monde
iedereen
gauche
links
j’habite
ik woon
comment tu t’appelles ? hoe heet jij?
habiter
wonen
à la mode
in de mode / populair
je suis fan de ...
ik ben fan van
courant, courante
gangbaar
je n’aime pas
ik houd niet van
célèbre
beroemd
la mère
de moeder
avoir
hebben
le père
de vader
épeler
spellen
j’aime beaucoup
ik houd erg van
le jeu vidéo
het videospel
Leçon 2 les ados
de jongeren
la sœur
de zus
le voisin, la voisine
de buurman, de buurvrouw
le frère
de broer
le pays
het land
j’aime
ik hou van
la Suisse
Zwitserland
j’adore
ik ben gek op
l’Allemagne (v.)
Duitsland
combien
hoeveel
les Pays-Bas (m. mv.)
Nederland
la chambre
de kamer
le Portugal
Portugal
le livre
het boek
l’Espagne (v.)
Spanje
l’élève (m., f.)
de leerling
l’Italie (v.)
Italië
wat is jouw telefoonnummer?
le Royaume-Uni
het Verenigd Koninkrijk
quel est ton numéro de téléphone ?
le Luxembourg
Luxemburg
s’il te plaît / s.t.p.
alsjeblieft / a.j.b
le néerlandais
Nederlands
s’il vous plaît / s.v.p.
alstublieft / a.u.b.
l’allemand (m.)
Duits
merci
dankjewel / dankuwel
l’anglais (m.)
Engels
féminin
vrouwelijk
l’italien (m.)
Italiaans
masculin
mannelijk
francophone
Franstalig
Mag.com
ici
hier
le monde entier
de hele wereld
la nationalité
de nationaliteit
le personnage
het personnage
le portugais
Portugees
vendu, vendue
verkocht
l’espagnol (m.)
Spaans
le nombre
het aantal
la rencontre
de ontmoeting
l’album (m.)
het stripboek
la série télé
de televisieserie
l’apparition (v.)
de verschijning
la musique
de muziek
l’école (v.)
de school
le cinéma
de film / de bioscoop
nouveau, nouvelle
nieuw
l’âge (m.)
de leeftijd
Lecture et lexique
être
zijn
chanter
© Uitgeverij Talenland B.V., Amsterdam, 2018
zingen
trois
3
Glossaire FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
les parents
de ouders
Frans in andere vakken
le reporter, la reporter
de reporter / de journalist
l’arithmétique (v.)
het rekenen
l’équipe (v.)
het team
la géométrie
de wiskundige vormen
le musicien, la musicienne de muzikant
l’hexagone (m.)
de zeshoek
Projet final
le carré
het vierkant
maintenant
nu
le triangle
de driehoek
la natation
zwemmen
le cercle
de circel
le rectangle
de rechthoek
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
porter
dragen
Jeu le voyageur, la voyageuse de reiziger
Unité 2 – Au collège FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
Leçon 1
4
le collège
de middelbare school (onderbouw)
le cahier
het schrift
la nourriture
het eten
le rêve
de droom
souvent
vaak
qu’est-ce qu’il y a … ?
wat is er…?
beaucoup
veel
il y a
er is / er zijn
manger
eten
le dessin
de tekening
l’heure (v.)
het uur
la cantine
de kantine
la pause
de pauze
le gymnase
de gymzaal
la note
het cijfer
le laboratoire
het laboratorium
les devoirs (m. mv.)
het huiswerk
la piscine
het zwembad
Leçon 2
l’ordinateur (m.)
de computer
la cour de récréation
het schoolplein
la récréation / la récré
de pauze
la salle de cours
het klaslokaal
le jardin potager
de moestuin / de groentetuin
la bibliothèque
de bibliotheek
le CDI (Centre de Documentation et d’Information)
de mediatheek op school
l’infirmerie (v.)
de ziekenboeg / de eerste hulppost
le terrain de foot
het voetbalveld
le professeur, la professeure
de leraar, de lerares
la vie
het leven
l’an (m.)
het jaar
les Sciences de la Vie biologie et de la Terre / les SVT (v. mv.)
différent, différente
verschillend / anders
l’histoire (v.)
geschiedenis
le casier
het kluisje
la géographie
aardrijkskunde
changer
veranderen
l’histoire-géo (v.)
geschiedenis-aardrijkskunde
quatre
le cours
de les
la matière scolaire
het schoolvak
l’anglais (m.)
Engels
l’éducation civique (v.)
maatschappijleer
l’EPS (v.)
lichamelijke opvoeding / gym
les mathématiques / les maths (v. mv.) l’art (m.)
wiskunde
les arts plastiques (m. mv.)
de beeldende vorming
de kunst
la technologie / la techno de techniek la physique-chimie
natuur- en scheikunde
le français
Frans
© Uitgeverij Talenland B.V., Amsterdam, 2018
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
la différence
het verschil
dimanche
zondag
l’activité extrascolaire (v.) de buitenschoolse activiteit
finir
beëindigen / eindigen
le théâtre
het theater / toneelspelen
l’après-midi (m.)
de middag
le copain, la copine
de vriend, de vriendin
l’horaire (m.)
het rooster
faire du sport
sporten
le sport
de sport
le ski
skieën
de quelle heure à quelle van hoe laat tot hoe laat..? heure ... ? quelle heure est-il ? hoe laat is het?
la guitare
de gitaar
la danse
de dans
l’emploi du temps (m.)
het (les)rooster
l’interrogation / l’interro (v.)
de overhoring
le foot
het voetbal de informatica
le collégien, la collégienne
de scholier, de scholiere
l’informatique (v.) moi aussi
ik ook
une grande partie
een groot deel
moi non plus
ik ook niet
les vacances (v. mv.)
de vakantie
moi pas
ik niet
terminer
afsluiten / klaar zijn
moi si
ik wel
la sonnerie
de bel
la fin
het einde
la rentrée
het begin van het schooljaar
la raison
de reden
comprendre
begrijpen
Leçon 3
il est une heure
het is één uur
le matin
de ochtend
la nuit
de nacht
le week-end
het weekend
Mag.com
le déjeuner
het middageten / de lunch
déjeuner
lunchen
entrer
naar binnen gaan
jouer au ping-pong
tafeltennissen
la journée
de dag
pourquoi
waarom
à quel moment
op welk moment
vite
snel
à quelle heure
hoe laat
le cartable
de schooltas
sortir
naar buiten gaan / weggaan
le stylo
de pen
commencer
beginnen
l’agenda (m.)
de agenda
le soir
de avond
la règle
de lineaal
le midi
middag (12 uur ‘s middags)
le crayon
het potlood
minuit
middernacht (12 uur ‘s nachts)
la trousse
de etui
le jour
de dag
c’est génial
dat is geweldig
qu’est-ce que
wat
chouette
leuk
qu’est-ce que tu fais
wat doe je?
ensemble
samen
la semaine
de week
Projet final
combien de fois
hoeveel keer
les loisirs
de vrijetijdsbesteding
tous les jours
elke dag
utiliser
gebruiken
lundi
maandag
Frans in andere vakken
mardi
dinsdag
mercredi
woensdag
jeudi
donderdag
vendredi
vrijdag
samedi
zaterdag
© Uitgeverij Talenland B.V., Amsterdam, 2018
Lecture
le loup
de wolf
la montagne
de berg
mesurer
meten
peser
wegen
le lapin
het konijn
cinq
5
Glossaire FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
l’oiseau (m.)
de vogel
le poids
het gewicht
le mouton
het schaap
les yeux (m. mv.)
de ogen
environ
ongeveer
l’oreille (v.)
het oor
protégé
beschermd
Test unités 1, 2
depuis
sinds
la taille
de maat / de grootte
comment
hoe
quand
wanneer
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
sympa / sympathique
sympathiek
paresseux, paresseuse
lui
le candidat, la candidate de kandidaat
pessimiste
pessimistisch
le profil
het profiel
étourdi, étourdie
onnadenkend
rechercher
zoeken naar
timide
verlegen
le garçon
de jongen
bavard, bavarde
spraakzaam / kletskous
la fille
het meisje
oublier
vergeten
petit, petite
klein
aider
helpen
les cheveux (m. mv.)
de haren / het haar
rire
lachen
court, courte
kort
dormir
slapen
brun, brune
bruin
tout le temps
de hele tijd
le chanteur, la chanteuse de zanger, de zangeres
flemmard, flemmarde
lui (spreektaal)
grand, grande
groot
parce que
omdat
long, longue
lang
trop
te
marron
bruin
très
erg
le danseur, la danseuse
de danser, de danseres
assez
nogal
envoyer (à)
sturen (naar)
un peu
een beetje
blond, blonde
blond
Leçon 2
roux, rousse
rood (van haarkleur)
le style
de stijl
châtain
(kastanje) bruin
le vêtement
het kledingstuk
lisse
glad
la description
de beschrijving
bleu, bleue
blauw
classique
klassiek
moyen, moyenne
gemiddeld
le chemisier
de blouse
le commentaire
het commentaar
la jupe
de rok
la publicité / la pub
de reclame
le sac
de tas
frisé, frisée
gekruld
la sandale
de sandaal
vert, verte
groen
à qui est ... ?
van wie is...?
choisir
kiezen
l’écharpe (v.)
de sjaal
le physique
het uiterlijk
la chemise
het overhemd
la personnalité
de persoonlijkheid
le pantalon
de broek
chacun, chacune
ieder
la chaussure
de schoen
sportif, sportive
sportief
la casquette
de pet
Unité 3 – Entre amis FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
Leçon 1 l’annonce (v.)
6
six
de advertentie / de aankondiging
© Uitgeverij Talenland B.V., Amsterdam, 2018
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
les lunettes (v. mv.)
de bril
jouer
spelen
le tee-shirt
het T-shirt
jouer au basket
basketballen
le jean
de spijkerbroek
jouer au tennis
tennissen
les baskets (v. mv.)
de sportschoenen
faire de l’athlétisme
aan atletiek doen
la boucle d’oreille
de oorbel
jouer de la guitare
gitaar spelen
la ceinture
de riem
faire du judo
aan judo doen
la robe
de jurk
jouer au foot
voetballen
la botte
de laars
important, importante
belangrijk
coloré, colorée
gekleurd
à la campagne
op het platteland
violet, violette
paars
aller
gaan
la fleur
de bloem
la randonnée
de excursie / de wandeling
jaune
geel
la balade
de tocht / de wandeling
l’accessoire (m.)
de accessoire
à vélo
op de fiets
à votre avis
volgens u / volgens jullie
jouer aux cartes
kaarten / een kaartspel spelen
le bracelet
de armband
regarder des films
films kijken
noir, noire
zwart
actif, active
actief
le collier
de ketting
le concert
het concert
le chapeau
de hoed
la compétition
de wedstrijd
le sac à dos
de rugzak
voir ses copains
met vrienden afspreken
le gant
de handschoen
la passion
de passie
la sortie
het uitje
l’escalade (v.)
het klimmen / de beklimming
la fête
het feest
un autre, une autre
een ander
le pull
de trui
jouer du piano
piano spelen
rouge
rood
Mag.com
beige
beige
blanc, blanche
wit
rose
la tribu
de stam (groep mensen met dezelfde kenmerken)
roze
le goût
de smaak
gris, grise
grijs
serré, serrée
strak
mettre
aantrekken / opzetten
être fou de, être folle de gek zijn op
le manteau
de jas
large
wijd / groot
le sweat
de trui / de hoodie
Leçon 3 la famille
de familie
être accro
verslaafd zijn
l’arbre (m.)
de boom
parfois
soms
l’aîné, l’aînée
de oudste van de kinderen
la veste
het jasje
le cadet, la cadette
de jongste van de kinderen
la chaussette
de sok
les jumeaux, les jumelles de tweeling
la marque
het merk
la tante
de tante
acheter
kopen
l’oncle (m.)
de oom
un seul, une seule
een enkele
la cousine
de nicht (kind van oom of tante)
dépenser
uitgeven
le cousin
de neef (kind van oom of tante)
le prix
de prijs
la grand-mère
de oma
la couleur
de kleur
le grand-père
de opa
l’envie (v.)
waar je zin in hebt
la plongée sous-marine
diepzeeduiken
la consommation
de consumptie
© Uitgeverij Talenland B.V., Amsterdam, 2018
sept
7
Glossaire FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
responsable
verantwoordelijk
le fils
de zoon
Projet final
Lecture et lexique décrire
beschrijven
la montre
het horloge
envoyer un message
een bericht sturen
Frans in andere vakken
la feuille
het blaadje / het vel papier
à côté de
naast
cuisiner
koken
l’enfant (m./ v.)
het kind
la fille
de dochter
le coq
de haan
le drapeau
de vlag
la rose
de roos
courageux, courageuse
moedig
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
juin
juni
Unité 4 – Temps libre FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
Leçon 1
8
le temps libre
de vrije tijd
juillet
juli
le calendrier
de kalender
août
augustus
ce jour-là
die dag
septembre
september
se déguiser
zich verkleden
octobre
oktober
cacher
verstoppen
novembre
november
trouver
vinden
décembre
december
le roi, la reine
de koning, de koningin
la saison
het seizoen
sucré, sucrée
zoet
le printemps
de lente
salé, salée
zout / hartig
l’été (m.)
de zomer
faire une blague
een grapje maken
l’automne (m.)
de herfst
fêter
vieren
l’hiver (m.)
de winter
le village
het dorp
Leçon 2
aussi
ook
le shopping
het winkelen
la fête nationale
de landelijke feestdag
le commerce
de winkel
le jour férié
de feestdag
le supermarché
de supermarkt
offrir
geven / cadeau doen
le produit
het product
le cadeau
het cadeau
la librairie
de boekenwinkel
le repas
de maaltijd
le fleuriste
de bloemist
décorer
versieren / decoreren
la parfumerie
de parfumerie
le bonbon
het snoepje
les vêtements
de kleding
l’anniversaire (m.)
de verjaardag
le parfum
het parfum
la date
de datum
le magasin
de winkel
patient, patiente
geduldig
bon anniversaire !
gefeliciteerd met je verjaardag!
le mois
de maand
l’argent (m.)
het geld
janvier
januari
faire les courses
boodschappen doen
février
februari
l’achat (m.)
de aankoop
mars
maart
combien je vous dois ?
hoeveel ben ik u verschuldigd?
avril
april
combien ça coûte ?
hoeveel kost het?
mai
mei
coûter
kosten
huit
© Uitgeverij Talenland B.V., Amsterdam, 2018
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
FRANÇAIS
NÉERLANDAIS
ça coûte ...
het kost ...
le gâteau aux pommes
de appeltaart
c’est cher
het is duur
facile
makkelijk
l’œuf (m.)
het ei
le saladier
de slakom
le lait
de melk
le morceau
het stuk
la farine
het meel
mélanger
mengen
l’huile (v.)
de olie
couper
snijden
la confiture
de jam
l’ingrédient (m.)
het ingrediënt
la confiture de fraise
de aardbeienjam
la boule de glace
het bolletje ijs
le jus d’orange
het sinaasappelsap
rapide
snel
pouvoir
kunnen
délicieux, délicieuse
heerlijk
je voudrais
ik zou graag willen
bon appétit !
eet smakelijk
le sucre
de suiker
prendre
nemen
trop de
te veel
beaucoup de
veel
pas assez de
niet genoeg
Leçon 3 le gourmand, la gourmande
de lekkerbek (dol op lekker eten)
le petit déjeuner
het ontbijt
peu de
weinig
le goûter
het vieruurtje
la bouteille
de fles
le dîner
de avondmaaltijd
la boîte
de doos
excusez-moi
sorry
le paquet
het pak
le dessert
het nagerecht, het toetje
le kilo
de kilo
l’addition (v.)
de rekening
le litre
de liter
le serveur, la serveuse
de ober, de serveerster
le gramme
het gram
la salade
de salade
verser
gieten
la même chose
hetzelfde
le four
de oven
l’entrée (v.)
het voorgerecht
mettre au four
in de oven zetten
le plat
het gerecht
Mag.com
à droite
rechts / rechtsaf
la pomme de terre
de aardappel
à gauche
links / linksaf
consommer
nuttigen / consumeren
le plat du jour
de dagschotel
croire
geloven
la soupe
de soep
le légume
de groente
la soupe à l’oignon
de uiensoep
rare
zeldzaam
les frites
de patat
le croque-madame
de tosti ham-kaas-ei
les moules
de mosselen
le croque-monsieur
de tosti ham-kaas
la salade de fruits
de fruitsalade
combien de temps
hoelang
le fruit
het fruit
la glace
het ijs
au choix
naar keuze
la table
de tafel
le soda
de frisdrank met prik
Projet final
la bouteille d’eau
de fles water
exister
bestaan
commander
bestellen
l’entreprise (v.)
het bedrijf
la commande
de bestelling
Test
le délice
de lekkernij
le beurre
la recette
het recept
© Uitgeverij Talenland B.V., Amsterdam, 2018
Lecture et lexique il fait froid
het is koud
pleuvoir
regenen
de boter
neuf
9
